Oehoe
Een soort van Oehoes Wetenschappelijke naam : Bubo bubo Genus : Oehoes
Oehoe, Een soort van Oehoes
Botanische naam: Bubo bubo
Genus: Oehoes
Beschrijvingen
Deze uil is 60 tot 75 cm lang en heeft een spanwijdte van 160–188 cm. Er zijn verschillen, maar ook overlap, in lichaamsgrootte tussen de beide seksen. Mannetjes wegen 1,5 tot 2,8 kilogram, vrouwtjes zijn forser en zwaarder in de schouders en wegen 1,75 tot 4,2 kilogram. De maximale leeftijd is 75 jaar. Vrouwtjes vallen, al rustend op een uitkijkpost, vrijwel direct op door hun ietwat afhangende verenkleed, dat 'te groot' lijkt. Mannetjes maken over het algemeen een 'atletische' indruk met vleugels die strak op het lijf gedragen worden. De oehoe is door zijn grootte, zijn massieve lichaam en dikke kop met geen andere uilensoort in Europa te verwarren. Kenmerkend aan het gezicht van de oehoe zijn de grote ogen en de vaak lange oorpluimen. De oogkleur varieert van felgeel tot vuur-oranje. De oorpluimen zijn overwegend zwart van kleur en worden gevormd door een groepje veren die door een aparte spier op het hoofd worden bewogen. De snavel is zwart en ligt verzonken in een witgevederde huidplooi; de keelplooi. Het verenkleed is overwegend geel-bruin van kleur met zwarte accenten. De zwarte accenten treden op de rug en de bovenzijde van de vleugels het meest naar voren. Op de borst is het verenkleed kenmerkend okergeel gekleurd en met een witte vlek. De poten van de oehoe eindigen in fors geklauwde tenen. De klauwen zijn gemiddeld zo'n 2–4 cm lang en zijn in staat zeer uiteenlopende prooi te grijpen.
Grootte
75 cm
Levensverwachting
21 jaar
Nestlocatie
Klif
Voedingsgewoonten
De oehoe is een echte opportunist als het om voedsel en broedgedrag gaat. Opvallend is zijn voedselvoorkeur voor de tragere vogels in Nederland. Veldmensen en mensen die nabij oehoe-nesten wonen, spreken van een dier 'dat alles wegvangt dat in de nabije omgeving te halen valt'. In Nederland gaat het daarbij om zwarte kraaien, eksters, roeken, kauwen, gaaien, houtduiven, rotsduiven, alle (tragere) roofvogels, alle uilensoorten, muizen en ratten, hazen en konijnen, egels, jonge fazanten, marterachtigen en jonge vossen. Men kan stellen dat de enige vijand van de oehoe de mens is. Houtduiven, muizen, ratten, egels en kraaiachtigen vormen het voornaamste basisvoedsel van de oehoe in Nederland. In de uitgestrekte, grote natuurgebieden van Europa leeft de oehoe onder andere van muizen, egels, vissen(!), hazen, patrijzen, duiven, eenden, hagedissen, hamsters, kikkers, (zee-)krabben, regenwormen en kevers.
Habitat
Oehoes zijn enigszins spaarzaam verspreid, maar kunnen mogelijk een breed scala aan habitats bewonen, met een voorkeur voor onregelmatige topografie. Ze zijn gevonden in habitats die zo divers zijn als noordelijke naaldbossen aan de rand van uitgestrekte woestijnen. In wezen zijn Euraziatische oehoes gevonden die leven in bijna alle klimatologische en omgevingsomstandigheden op het Euraziatische continent, met uitzondering van de grootste ledematen, dat wil zeggen dat ze afwezig zijn in vochtig regenwoud in Zuidoost-Azië, evenals in de hoge Arctische toendra, die beide worden min of meer vervangen door andere soorten Bubo-uilen. Ze worden vaak in de grootste aantallen aangetroffen in gebieden waar kliffen en ravijnen worden omringd door een verstrooiing van bomen en struiken. Graslandgebieden zoals alpenweiden of woestijnachtige steppen kunnen ze ook herbergen, zolang ze de dekking en bescherming van rotsachtige gebieden hebben. In de meeste bekende onderzoeken is melding gemaakt van de voorkeur van oehoes voor plaatsen met een onregelmatige topografie. Het voor de hand liggende voordeel van dergelijke nestlocaties is dat zowel nesten als slaapplaatsen overdag in rotsachtige gebieden en / of steile hellingen minder toegankelijk zouden zijn voor roofdieren, inclusief de mens. Ze kunnen ook worden aangetrokken door de omgeving van oever- of wetlandsgebieden, omdat de zachte grond van natte gebieden bevorderlijk is voor ingraving door de kleine terrestrische zoogdieren die normaal de voorkeur hebben in de voeding, zoals woelmuizen en konijnen. Vanwege hun voorkeur voor rotsachtige gebieden, wordt de soort vaak gevonden in bergachtige gebieden en kan hij worden gevonden tot een hoogte van 2100 m (6900 ft) in de Alpen en 4.500 m (14.800 ft) in de Himalaya en 4.700 m (15.400 ft) op het aangrenzende Tibetaanse plateau. Ze zijn ook te vinden op zeeniveau en kunnen nestelen tussen rotsachtige zeekliffen. Ondanks hun succes in gebieden zoals subarctische zones en bergen die het grootste deel van het jaar ijskoud zijn, lijken warmere omstandigheden te resulteren in meer succesvolle kweekpogingen per studie in de Eifel-regio van Duitsland. In een onderzoek uit Spanje werd de voorkeur gegeven aan gebieden die voornamelijk uit bossen bestaan (52% van het studiegebied wordt bebost) met dennen die de eiken domineren in de gebruikte habitats, in tegenstelling tot echt gemengd dennen-eikenbos. Dennen en andere naaldstands hebben vaak de voorkeur in grote gehoornde uilen vanwege de constante dichtheid, waardoor het waarschijnlijker is dat ze de grote vogels over het hoofd zien. In bergachtig bos worden ze over het algemeen niet gevonden in gesloten bosrijke gebieden, zoals de bosuil (Strix alucco), maar meestal in de buurt van de bosrand. Slechts 2,7% van de habitat die is opgenomen in de territoriale reeksen voor oehoes volgens de habitatstudie in Spanje, bestond uit cultuur- of landbouwgrond. Aan de andere kant, in vergelijking met steenarenden, kunnen ze vanwege hun nachtelijke gewoonten vaker gecultiveerd land bezoeken tijdens jachttochten, waardoor ze de menselijke activiteit grotendeels kunnen ontwijken. In de Italiaanse Alpen werd gevonden dat er bijna geen ongerepte leefomgeving overbleef en nestelden lokale oehoes zich in de buurt van steden, dorpen en skigebieden. Hoewel landbouwgrond in de grootste aantallen voorkomt in gebieden die dunbevolkt zijn door mensen, wordt het soms bewoond en zijn ze zelfs waargenomen in parkachtige of andere rustige omgevingen in Europese steden. Sinds 2005 zijn er in Helsinki ten minste vijf paren genest. Dit komt gedeeltelijk door wilde Europese konijnen (Oryctolagus cuniculus) die onlangs het Helsinki-gebied hebben bevolkt, oorspronkelijk van konijnen die in het wild zijn vrijgelaten. Het aantal zal naar verwachting toenemen als gevolg van de groei van de Europese konijnenpopulatie in Helsinki. Europese hazen (Lepus europaeus), de vaak geprefereerde prooisoort door biomassa van de oehoes in hun natuurlijke habitat, leven alleen in landelijke gebieden van Finland, niet in het stadscentrum. In juni 2007 landde een oehoe met de bijnaam 'Bubi' in het drukke Olympisch Stadion van Helsinki tijdens de kwalificatiewedstrijd van het EK tussen Finland en België. De wedstrijd werd zes minuten onderbroken. Na vermoeiend van de wedstrijd, na Jonathan Johansson's openingstreffer voor Finland, verliet de vogel het toneel. Het Finse nationale voetbalteam heeft sindsdien de bijnaam Huuhkajat (Fins voor "Euraziatische oehoes"). De uil werd in december 2007 uitgeroepen tot "Helsinki-burger van het jaar".
Soort voeding
Carnivoor
Mensen Vragen Vaak
Algemene Informatie
Gedrag
Na een jaar zijn de vogels geslachtsrijp. Het is echter pas in het derde levensjaar dat de oehoe-jongen zich voldoende vaardigheden eigen hebben gemaakt om zich in de vrije natuur voort te planten. Oehoes zijn niet monogaam. Vermoedelijk onderhoudt het mannetje meerdere vrouwtjes in een territorium gedurende de voortplantingsperiode. In oktober spreken onderzoekers van de najaarsbalts. De mannetjes zetten dan de territoria af door middel van luidkeelse roepen, waarbij de witte keelplooi opgezet wordt. Tevens worden dan de oorpluimen opgericht. Onduidelijk is nog of het 'onderhoud' van de territoria door de mannetjes na de najaarsbalts op enige andere wijze voortgezet wordt. De eigenlijke balts vindt in februari en maart plaats. Mannetjes zingen dan intensief en voeren eveneens demonstratievluchten uit, die als doel hebben de vrouwtjes te imponeren. De mannetjes wijzen de uiteindelijke broedlocatie aan, die vaak op rotsachtige richels gelegen is. Het mannetje voert ook vaak vers gevangen prooien aan vrouwtjes ter imponering. De paring vindt vaak plaats op prominente plaatsen in het landschap, zoals uitstekende rotsrichels, boomtoppen of hoge palen. In het voorjaar worden twee tot vier eieren gelegd. Het vrouwtje broedt alleen en kleedt de nestkom nauwelijks aan met dons. Het mannetje speelt met name de eerste weken een belangrijke rol. Hij voorziet het vrouwtje van voedsel. Meestal vindt de voedseloverdracht in de broedtijd plaats buiten het nest. Het vrouwtje is dan meestal niet langer dan 10 minuten van het nest. Ze verlaat haar broedsel gemiddeld een keer per etmaal. Soms twee keer. De oehoes jagen meestal in de schemering, maar als ze jongen hebben ook wel overdag. Er worden bij of in het nest vaak voorraden aangelegd. Na ongeveer 34 dagen komen de grijswitte jongen uit. Al direct na de geboorte zijn de jongen in staat om zich buiten de nestkom te ontlasten. Na 28 a 30 dagen verlaten de jongen het nest. Ze kunnen dan lopen, springen en klimmen met behulp van vleugelslagen. Na een week of tien zijn ze geelbruin en kunnen ze vliegen. In de herfst verlaten ze het ouderlijk nest.
Distributie Gebied
Oehoes leven in bossen en op vlakten, en zijn erg plaatstrouw. De oehoe komt voor in Noorwegen, Finland en de gordel van wouden in het midden en noorden van vrijwel geheel Eurazië en verder in het Nabije Oosten. In Afrika komen verwanten voor zoals de Afrikaanse oehoe (B. africanus), woestijnoehoe (B. ascalaphus) en Verreaux' oehoe (B. lacteus). Er worden zestien ondersoorten onderscheiden: B. b. bubo: Europese oehoe van Scandinavië en Frankrijk tot westelijk Rusland. B. b. hispanus (Rothschild & Hartert, 1910): het Iberisch Schiereiland. B. b. interpositus (Rothschild & Hartert, 1910): van Turkije tot Bulgarije, Roemenië en zuidelijk Oekraïne. B. b. nikolskii (Zarduny, 1905): van oostelijk Irak tot westelijk Pakistan. B. b. ruthenus (Zhitkov & Buturlin, 1906): centraal, oostelijk en zuidelijk Europees Rusland. B. b. sibiricus (Gloger, 1833): Siberische oehoe van het Oeralgebergte van oostelijk Europees Rusland en westelijk Siberië tot centraal en zuidwestelijk Siberië. B. b. yenisseensis (Buturlin, 1912): van centraal Siberië tot noordelijk Mongolië. B. b. jakutensis (Buturlin, 1908): het noordelijke deel van Centraal-en noordoostelijk Siberië. B. b. turcomanus (Eversmann, 1835): van Kazachstan tot westelijk Mongolië en noordwestelijk China. B. b. omissus (Dementiev, 1932): van noordoostelijk Iran en Turkmenistan tot westelijk China. B. b. hemachalana (Hume, 1873): van de westelijke Himalaya tot westelijk Tibet. B. b. tibetanus (Bianchi, 1906): Tibetaans Hoogland. B. b. tarimensis (Buturlin, 1906): van het oostelijk Tarimbekken tot zuidelijk Mongolië. B. b. kiautschensis (Reichenow, 1903): oostelijk China en Korea. B. b. ussuriensis (Poljakov, 1915): van zuidoostelijk Siberië en oostelijk Mongolië tot noordoostelijk China en oostelijk Siberië. B. b. borissowi (Hesse, 1915): Sachalin en de Koerilen.
Soort Status
De oehoe heeft een groot verspreidingsgebied en daardoor is de kans op de status kwetsbaar (voor uitsterven) uiterst gering. De grootte van de wereldpopulatie wordt geschat op 250.000 tot 2,5 miljoen individuen. In 2004 werd de populatie in Europa geschat op 19.000 tot 38.000 broedparen. Op wereldschaal gaat de oehoe in aantal achteruit. Echter, het tempo ligt onder de 30% in tien jaar (minder dan 3,5% per jaar). Om deze redenen staat de oehoe als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN.